“Als ik gebeld wordt om een overledene te gaan verzorgen, dan bel ik altijd een collega om mee te gaan en vaak ga ik samen met Ella. De laatste verzorging doen we altijd met z’n tweeën (dit kan ook een familielid of een naaste zijn natuurlijk), want dan kan je het samen heel rustig en respectvol doen. Het aanbellen en naar binnen gaan blijft spannend: wie zijn er aanwezig, zijn ze erg verdrietig of misschien juist opgelucht omdat het lijden voorbij is, is er iemand die wil helpen?
We maken kennis en vragen naar de situatie. Is iemand lang ziek geweest, waaraan is iemand overleden, hoe waren de laatste dagen. We willen graag de gelegenheid geven om te kunnen vertellen over het overlijden en dat vinden families vaak erg prettig. Daarna gaan we naar de overledene en leggen we aan iedereen die er is uit wat we gaan doen: we gaan de overledene wassen en aankleden en ‘mooi’ maken. En ‘mooi’ is eigenlijk zoals iemand was. Bij de dame van 86 jaar die iedere week naar de kapper ging zorgen we ervoor dat haar haar nu ook weer heel goed zit. En bij de meneer die altijd in zijn moestuin aan het werk was laten we, na overleg met de familie, de grond onder zijn nagels zitten, want dat hoort nu eenmaal bij hem.
We nodigen altijd de familie uit om bij de verzorging te zijn en mee te helpen. Wel zeggen we altijd; ‘niets moet, alles mag’. En dan is het zo mooi om te zien dat de echtgenote eerst zegt dat ze absoluut niet wil helpen, maar later toch de slaapkamer binnenkomt en uiteindelijk voor de laatste keer de stropdas van haar man knoopt en bij hem omdoet, zoals ze dat altijd heeft gedaan als ze samen uit gingen.
Als wij iemand verzorgen, staat de deur altijd – vaak letterlijk – open voor de familie.”
Corrieassistente, steun en toeverlaat
|